‘We speelden in Nice terwijl Neil Armstrong landde op de maan’
Ik ben altijd zanger en entertainer geweest. Voornamelijk in het buitenland, daarom heb ik hier maar een klein aow’tje. Maar ja, ik heb riant geleefd en gespaard. Zo heb ik lang een huis op de Bahama’s gehad.” Nu woont Rob Daman Willems in een huis aan de vaart in Overschie. Hij heeft het huis ooit voor zijn moeder gekocht, Rob is bij haar ingetrokken nadat zijn vrouw overleden was en hij voor zijn moeder moest zorgen toen ze ziek werd.
Hij wil zelf geen zorg, maar heeft al veertig jaar boezemfibrilleren en diabetes. Recent is ook hartfalen geconstateerd. Tel daar zijn zwaarlijvigheid bij op en het is duidelijk dat Rob niet zonder zorg kán. Die krijgt hij tegen wil en dank. De huisarts komt geregeld langs, luistert naar zijn longen en schrijft meer of minder plastabletten voor. ’s Morgens komt iemand hem wassen. Iemand komt de vuile was halen en schone neerzetten en er is een garagehouder die komt praten over de krakkemikkige Cadillac el Dorado die een opknapbeurt nodig heeft. Rob ondergaat alle aandacht gelaten; voor de zorgmijder die hij schijnt te zijn, lijkt zijn huis angstvallig veel op de zoete inval.
Er liggen stapels tijdschriften verspreid in Robs woonkamer. Zijn fauteuil is gehavend en staat strategisch bovenop een gat in het tapijt. De ramen zijn groezelig en op de mantel van de schoorsteen staat een vergeelde foto in een kapotte lijst van Rob en zijn vrouw in betere tijden: hij in strak wit pak met zijn arm om zijn rondborstige eega in jurk met diep decolleté. De tv blèrt luidkeels soapseries en astro-tv. Heeft hij daar genoeg van, dan kan hij de tv vanuit zijn luie stoel met een inventief zelf geknutseld systeem uitzetten: onder het toestel zit een dik stuk karton waar een tandenborstel doorheen steekt. Aan de tandenborstel zit een veter. Als Rob aan de veter trekt, beweegt de borstelkop naar voren en klikt de tv uit.
Over de zorg die hij krijgt, wil Rob het niet hebben. Liever praat hij over zijn carrière. “Na de mulo ben ik liftend Europa door gegaan. In die tijd had je een zanger, Johnny Ray, die was wereldberoemd. Dat was de eerste zanger waar meisjes voor gingen gillen. Hij had een hit met Cry. Onderweg hoorde ik dat lied zo vaak dat ik het precies kon nazingen. Eddy Doornbos van The Millers hoorde mij een keer zingen en vroeg me bij de band te komen.” Rob komt een beetje los. Een volgorde zit er niet in zijn verhaal, maar hij geniet ervan herinneringen op te halen. Zo kan hij het volkslied in het Engels zingen: “Wilhelmus fro-hom Nassau, I don’t take anywhere. My life is full of troubles, I don’t sit anythere.” Hij schiet in de lach: “Het slaat nergens op natuurlijk, ik doe maar wat. Maar het komt gelijk weer boven nu ik zit te praten.” Daarna somt hij de Duitse naamvallen op en meldt dat een versnellingspook in het Zweeds een växelspak is en in het Noors een girspak. “Het ene lijkt op het Duitse wechsel, het andere op het Engelse gear. Maar ik dwaal af, geloof ik”, lacht hij. “Wat vroeg je? O ja! Mijn zangcarrière!”
“Na The Millers ging ik naar Rome, waar ik optrad met Sophia Loren in een hotel op de Via Veneto.” Rob start een orkest: Rob Willems and the Crazy Room. Daarmee krijgt hij een contract voor zes jaar bij motormerk Honda. “San Remo, Monte Carlo, Nice. Ik herinner me dat we in Hotel Westminster in Nice speelden terwijl Neil Armstrong landde op de maan.” Ergens langs de Cote d’Azur ontmoet hij ook zijn vrouw Christa Free, “actrice in sexy films” zoals Rob het zegt. Met titels als Der Teufel in Miss Jonas en Mädchen die nach Liebe schreien laat het niveau van ‘sexy’ zich raden. Voor haar carrière gingen ze naar de Bahama’s. Rob hing zijn microfoon aan de wilgen en miste het muzikantenleven geen minuut.
“Ik zing nog wel graag, maar ik werd Christa’s manager en we hebben ons gericht op haar carrière. Ik vond het prima zo. We hadden verschillende huizen en een fijn leven. Twintig jaar geleden is ze aan kanker overleden. Dat heeft me veel pijn gedaan, ik ben altijd alleen gebleven. Sinds mijn moeder overleden is, leef ik alleen in dit huis in Overschie. Ik kan hier blijven wonen tot mijn dood. Dat ben ik vast van plan, al is het niet makkelijk. Kijk”, hij rommelt met zijn vingers in zijn mond. “Door de suiker heb ik nauwelijks nog tanden. Maar goed, je leert ermee leven. Ik kan gewoon een appel eten. Ik krijg nauwelijks lucht en ik slik meer dan twintig verschillende medicijnen per dag. Mijn heup is versleten, maar daar heb ik alleen last van als ik lig. Zo kan ik wel even doorgaan. Kwaaltjes van de ouderdom zijn het. Maar ik overleef het wel. Ik hoef niet naar een verzorgingstehuis en ik houd er niet van in een ziekenhuis te zijn. Maar ik ga hier ook niet zitten wegkwijnen. Ik heb nog plannen genoeg. Welke? Dat vertel ik je niet.”