Rotterdammers van Humanitas

Het verhaal van het echtpaar Groosjohan

‘Hij houdt ook nog van mij, hoor. Dat durf ik rustig te zeggen. Hij is echt gek op me’ 

 

Ze zit in haar gemakkelijke stoel en staart uit het raam. Clara Groosjohan voelt zich op haar gemak in haar eigen kamertje. Haar man Frits woont ook in het complex, maar heeft een eigen ruimte. Beide dementeren, hij steviger dan zij, en hun ritmes lopen zover uit elkaar dat er te veel spanning is als ze bij elkaar slapen. Na 67 jaar huwelijk is dat voor hen een zware domper op het toch al uit hun handen glippende leven. Als ze erover praat, blijkt hoe fictie en werkelijkheid subtiel door elkaar lopen in het hoofd van Clara. “We zijn vreselijk lang met elkaar getrouwd, maar hij mag al een paar jaar niet meer met mij slapen.” Ze klinkt er gepikeerd over. “Dat zijn ze hier niet gewend! Kinderachtig vind ik dat.” Tegelijk weet ze toch dat het niet anders kan: “Ik weet nooit hoe hij zich gedraagt als hij bij me slaapt, hij kan zo lelijk doen. Hij gaat op andere tijden naar bed en komt er op heel andere tijden uit. Het gaat niet meer.”

 

Overdag zijn ze bijna altijd samen. Op woensdag en zaterdag heeft Clara een vrije dag van haar man om eventjes tot rust te komen, de andere dagen komt Frits na de lunch en zijn ze tot na het diner bij elkaar. Clara giechelt bij de vraag of ze nog verliefd is op hem. “Wat is verliefd”, stelt ze. “Ik hou van die man, dat wel. Ik heb altijd van hem gehouden en dat zal wel zo blijven tot mijn laatste snik. Ik kan dat niet veranderen.” Ze krijgt iets droefs in haar stem als ze vervolgt: “Hij houdt ook nog van mij, hoor. Dat durf ik rustig te zeggen. Hij is echt gek op me.” Haar blik dwaalt weer af naar buiten en ze lijkt even in zichzelf te keren. 

 

Clara is geboren in Hoorn. Haar vader was belastinginspecteur en werd geregeld overgeplaatst. “Pa kocht een huis met een rieten dak in een oud laantje toen hij naar Rotterdam kwam voor zijn werk. Hij is uiteindelijk nog gouverneur van Suriname geworden. Een erebaantje”, giechelt ze. “Ik heb prinses Beatrix er niet gezien, want toen was ik net naar Nederland. Maar ik was wel bij de voorbereidingen voor dat bezoek. Ik moest zelfs proefdraaien; speelde ik de prinses!” 

 

Haar schoondochter Marie-José is bij haar. Ze pakt een fotoboek en legt het bij Clara op schoot. Ze kijkt omlaag, strijkt over de kaft en opent het boek voorzichtig. Bang dat de oude bladzijden losraken en er zo nog meer herinneringen kapotgaan. Ze ziet oude foto’s van haarzelf met Frits en ze begint zachtjes te huilen. “Hij raakte de weg kwijt”, mompelt ze in zichzelf. “Hij had helemaal geen hersens meer.”
“We waren buren”, vertelt ze even later. “Het kan niet simpeler. Hij woonde om het hoekje. We waren net Jip en Janneke. Het was gauw gebeurd, geloof ik, dus toen gingen we met elkaar. Zo noemde je dat toen. Ik heb nooit een ander gehad: 67 jaar zonder morren. Dat doen ze ons niet zomaar na.” Ze bladert verder en ziet de jaren voorbijtrekken op de vergeelde bladzijden. 

 

“We hebben ze terug naar Hillegersberg gehaald toen pa echt de weg kwijtraakte”, vertelt Marie- José. “Voor hem was dat lastig, hij pakte elke ochtend zijn koffer omdat hij, zei hij dan, moest verhuizen naar Breda. Hij dacht dat hij in een hotel zat. Ma vond het wel leuk om weer in haar oude buurtje te wonen, toch?” 

 

“Ja hoor”, antwoordt Clara nog wat afwezig door het boek bladerend. “Ik heb een goed leven gehad. Nu is het weer leuk.” Ze kijkt even om zich heen. “Ik vind het wel leuk hier. Dus ja, we houden het nog wel even uit, denk ik.” Ze zucht. Dan staat Marie-José op om haar schoonvader te halen. Dat is een emotioneel moment: Frits ontdekt elke keer opnieuw zijn geliefde. “Ben jij Clara”, zegt hij met een hoopvolle sprankel in zijn broze stem als hij de kamer binnenschuifelt. Hij gaat tegenover haar zitten. “Dacht het wel, ja”, antwoordt zij kirrend. Met hun blik strak op elkaar gericht, op zoek naar hun geschiedenis in hun ogen, grijpen hun handen elkaar teder maar stevig vast. Er trekt een spoor van geruststelling over ze heen. 

 

Clara en Marie-José overleggen welke kleren Clara aan moet voor de foto. Ze zoeken een sjaaltje bij haar blouse, verstellen de stoel zodat ze rechterop zit en er gaat een kam door haar haast doorzichtig witte haren. Frits fluit intussen wat voor zich uit. Hij laat het over zich heen komen en kijkt vol liefde naar Clara. Hij is gelukkig dat hij herenigd is met zijn vrouw. De rest interesseert hem ogenschijnlijk niet veel. Als de aandacht uiteindelijk naar hem verschuift, maakt hij schunnige grapjes tot Marie-José hem tot de orde roept: “Vertel maar eens over vroeger, pa.” “In het begin waren we nog niet getrouwd”, merkt hij gravend in zijn gemankeerde geheugen op. “We waren in de oorlog altijd samen. Ik werkte bij de gemeente. Ik bezorgde geld voor werkers in de stad. Alles ging contant in die tijd. Dat deden wij. Samen op de fiets. Clara achterop. We moesten knoeien om in leven te blijven. Een hoop ellende hebben we gehad met die moffen.” Een consistent verhaal vertellen is moeilijk. Frits verwart tijden en gebeurtenissen. De oorlog herinnert hij zich het beste, dat is ver genoeg in het verleden om terug te halen. 

 

Hoe het leven hier nu is, daarover kan hij niet oordelen. “Och, het is mooi weer nu. Maar verder kan ik er niks over zeggen.” Marie-José probeert het verhaal met vragen op gang te houden, maar het wordt duidelijk dat graven in zijn geheugen vermoeiend is. Zijn zinnen worden korter, de intervallen langer. Zijn hand zoekt weer die van Clara. Als hij haar weer beetheeft, kijkt hij naar hun verstrengelde handen. Kijkt dan op en glimlacht naar zijn vrouw. Hij ziet haar. Dat is alles wat ze nu nog nodig hebben. 

X