“We drukten verzetskrantjes in het ziekenhuis, daar kwamen de Duitsers niet.”

Ze staat midden in de woonkamer, haar spierwitte haren lichten op in het najaarszonnetje dat via het raam achter haar binnenvalt. “Kom toch binnen”, wenkt ze uitnodigend waarna ze in de zachte leren bank gaat zitten. Anna Margaretha Ultee-Stoopman, roepnaam Ans, is op 13 december 2017 honderd geworden, maar denk niet dat ze in Capelle aan den IJssel gaat zitten wegkwijnen. Ze staat volop in het leven en zit op de praatstoel. Ze vertelt over de slagerij in Hillegersberg die ze met haar man runde, over haar negen kinderen en over het bombardement op Rotterdam. Soms een beetje door elkaar heen, maar vergis je niet, op haar honderdste is Ans jaloersmakend vitaal.

Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, was Ans 23. Ze woonde met haar ouders op de Oppert, in het hart van de stad. Het bombardement kan ze zich nog goed herinneren. “Mijn vader stuurde ons de Goudsesingel op, richting Gerritje de Koker, een begijnhofje. Daar mochten we schuilen.” Niet eens de bommen, stelt ze, maar vooral de brand die daarop volgde was het verschrikkelijkst aan het hele bombardement. “Het vuur zoog de wind aan. Het gierde door de straten en de vonken zetten de ene na de andere boom op de Goudsesingel in brand. Het kwam steeds dichterbij, dus we moesten weer vluchten. We zijn de Oostzeedijk afgelopen naar een vriend van mijn vader. Daar hebben we de dag verder uit kunnen zitten.”

Ze staat op en grijpt de leuning van een stoel om haar evenwicht te vinden. In een bakje zoekt ze een krantenfoto waarop haar vader staat. “Kijk”, wijst ze. “Daar staat hij tussen het puin van ons huis. Een paar weken na het bombardement is die foto genomen. Alles platgegooid. Alleen de spoorbrug op de achtergrond stond er nog. En je ziet de treinen alweer rijden. De Duitsers hebben alleen op de huizen gemikt, die spoorbaan hadden ze nodig.”

En de oorlog zelf? Ze haalt haar schouders op: “Je past je aan en zorgt voor elkaar. Mijn man, in het begin nog mijn vriend, kwam uit een slagersfamilie. Zijn moeder kookte mergpijpen uit in een grote wasketel, zodat een bouillon ontstond. Daar deed ze koffiestroop door, wat een dikke jus opleverde. Wie een jampotje overhad, kon jus halen bij haar.” Ans en haar man zelf zaten in het verzet. Bijna verlegen glimlacht ze: “Tja, dat deed je gewoon. We drukten verzetskrantjes in het ziekenhuis. Daar kwamen de Duitsers niet, want ze waren als de dood voor besmettelijke ziektes. Ook hadden we onderduikers in huis en we pleegden sabotage.” Ze wuift het weg alsof het allemaal niet zo veel voorstelde.

Na de oorlog beginnen Ans en haar man ook een slagerij, in navolging van zijn familie. “Mijn oudste zwager kreeg de winkel van hun ouders. Mijn man tekende in op de zaak van een ‘verkeerde slager’. Na de oorlog hebben ze bij winkeliers die met de bezetter heulden alles kort en klein geslagen. Wie niet fout was geweest, kon zo’n winkel krijgen. Zo kwamen wij aan onze eerste slagerij op de Bergse Dorpsstraat. Er zat geen ruit meer in!”

Hun eerste kind was toen al onderweg: Ans was al zwanger toen de geallieerden voedseldroppingen over de stad uitvoerden in april 1945. Uiteindelijk kreeg ze negen kinderen. “In acht jaar”, glimlacht ze. “De ene is de tiende jarig en de andere de zeventiende. En daarop volgde een tweeling. Toen had ik vier kinderen in twee jaar tijd. Dan zie ik de mensen denken”, ze krijgt kleine pretoogjes: “Dan denk ik: reken het maar uit!”

Toch was het ouderschap niet zwaar: “Vroeger had je huishoudscholen en ik kreeg leerlingen van de school bij ons in de buurt op stage voor een half jaar. De kinderen zijn er in ieder geval niet slechter van geworden; de een is meester-doctor in de rechten, de ander is chirurg, de volgende heeft een goede baan gehad bij Boskalis. Ze hebben allemaal doorgeleerd en een goede baan gekregen. Ik ben best trots op ze, ja.”

Inmiddels woont Ans al 22 jaar in IJsselzicht. “Mijn man werd ziek, een gespleten hart van het harde werken. Een zoon van ons nam de slagerij over en wij zijn naar België verhuisd. Toen hij overleed, ben ik teruggegaan naar Nederland. Eerst naar Den Haag, maar toen ik last kreeg van mijn been ben ik hierheen verhuisd. Alles gelijkvloers en alles binnen handbereik in het gebouw. Je hoeft je jas niet aan om de post te halen, een heerlijke plek. Maar weet je, het gaat achteruit. Ik ging hier vroeger nog weleens naar de kapper, maar op het laatst liepen we allemaal met hetzelfde kapsel. En de vaste medewerkers worden vervangen door vrijwilligers. Zo help je elkaar toch niet? Nou ja, de tijden zijn veranderd.” Met een knipoog sluit ze af: “En inmiddels zal het mijn tijd wel duren.”

Ans overleed 7 september 2020 op 103-jarige leeftijd.

Tekst: Sander Grip / Foto: Marieke Odekerken



X